De stikstofdiscussie in perspectief
In juni is een plaatje gepubliceerd met de stikstofreductiedoelstellingen voor alle gebieden in Nederland. ‘Handig’, dacht ik nog even, kan ik me weer inlezen op de details in de discussie. Dat was totdat ik mij realiseerde dat dit allemaal nieuws was, behalve voor de makers ervan. Allemachtig. Twee dingen gingen door me heen. De eerste ging over hoe ‘de’ boeren zouden reageren. Ongetwijfeld zou er weer een opstand komen, zouden er weer trekkers gaan rijden. Nu zou het echter vanuit een verloren positie zijn, tenzij de boeren hun aanpak drastisch zouden gaan veranderen. Misschien zouden ze nog een slag konden slaan, maar in 2019 hebben ze zo grondig de sympathie verspeeld (en heeft de overheid zo goed kunnen zien wat de gebruikte tactiek was) dat dit geen tweede keer zou gebeuren.
Mijn tweede reactie kwam voort uit hoe ik het mij voorstelde wat er zou gebeuren als zeg maar de helft van de veeteeltbedrijven zou moeten verdwijnen. Voor het Groene Hart/Veenweidegebied geldt een stikstofreductiedoelstelling van 47%. Dat lijkt een soort gemiddelde voor alle niet-stedelijke gebieden. Dat is een enorm getal. Dat kan een totale transformatie betekenen van een gebied dat al eeuwen landbouwgroen is (en niet natuurgroen). Dat gaat veel verder dan iets wat alleen de boeren raakt. Snappen wat dat betekent?!
Ik bedacht dit alles terwijl ik in een stuk groen zat dat nog geen jaar daarvoor weiland was geweest, maar nu deel uitmaakte van de nieuwe wijk Westergouwen in Gouda. Daar wordt als een razende gebouwd en nu was er voor het eerst een wijkfeest georganiseerd. Als stadsdichter zou ik een gedicht voordragen over de nieuwe wijk. Prima – en ik zou het fris en vrolijk voordragen, maar in het half uurtje dat ik voor mijn optreden had schreef ik dit ruwe gedicht: