Recensie van ‘Een kleine oorlog’ Uitgeverij Tjò, Amsterdam, 2024
Is de ene vorm van leed erger dan de andere? En hoe zou je dat moeten uitdrukken?
Dit is een bundel gedichten geschreven vanuit de herinneringen van een dichter die zijn kleuterjaren heeft doorgebracht in de tweede wereldoorlog. Net als het gedicht hierboven verplaatst elk gedicht de lezer door de verhalende vorm direct terug in de tijd, terug naar de donkerste dagen van die oorlog. Een voortdurende dreiging zit onder elke regel, al zijn de beschrijvingen zelf eerder terloopse observaties – en die je juist als je het niet verwacht doen beseffen dat niets gewoon is en de oorlog alles. Deze lezer wil daar helemaal niet zijn, in die donkere dagen, want de lezer heeft al zo vaak 4 mei gedaan, heeft al zo vaak de gruwelverhalen gehoord, heeft het hoofd al zo vol van de oorlog van nu in Oekraïne en de nieuwe dreigingen die er bij komen, maar toch – ik kan geen ‘nee’ zeggen tegen de kleuter. Door het perspectief van het jonge kind te kiezen en tegelijk in de thematiek als een volwassene te blijven kijken, is deze bundel een onontkoombare vorm van geschiedschrijving geworden. Zo was het dus echt. Als het al bij een jong kind zo binnenkomt, hoe heftig moet die tijd dan niet zijn geweest? Of is dit onzin en onderschatten we de kijkkracht van een kind? Ik probeer mij te herinneren hoe scherp ik zelf observeerde voor mijn, zeg, tiende verjaardag en ik besef: heel scherp. Dit is hoe het was.
De ogen van het kind zien zelden groot drama. Wat er gebeurt schampt als het ware langs de bekende verhalen over de oorlog. Geen verhalen over gevechten, maar kleine momenten, meest om het huis heen. Het kind beseft: ‘Niemand gaat / naar buiten/ Een gewoonte’. Het gezin zelf is ook in die dagen van koude toch warm. Vader en moeder doen alles om hun kind veilig en gevoed te houden, maar zelfs op de echte bevrijdingsdag komt de spanning die nog in de lucht hangt vlijmscherp naar voren als hij eenmaal op straat ziet hoe de meute de koppen kaal wil scheren van drie meiden ‘maar hun vader met een bijl ze buiten hield’.
In 15 gedichten wordt zo een uitzonderlijk scherp gezicht op ons verleden geworden. De vorm van de gedichten past zich daarbij steeds aan op de inhoud, wegblijvend van elk cliché. Wel jammer is de inleiding met ‘woorden vooraf’, dat te verontschuldigend van toon is, juist daar waar de dichter alle recht heeft op zijn eigen zeggingskracht en daar trots op kan zijn.
En teleurstellend is eigenlijk ook de titel ‘Een kleine oorlog’, want voor het kind was immers juist alles groot en dat mag hier de maat der dingen zijn. In de bundel gaat het hele verhaal over onze oorlog, ons collectieve geheugen schuil en dat is dan ook groots. Een zegen dat dit is geschreven. In verwarring was ik tenslotte even omdat in de Colofon ‘Eduard Ditmar, dichter van liefde en ongemak’ als auteur staat vermeld, terwijl in diezelfde ‘woorden vooraf’ ene ‘Ben van Bommel’ de ondertekenaar is. Maar ik ken beiden een beetje en dan vermoed ik dat ze nu beiden eindelijk samenvallen en het kind los mogen laten en vrij laten spelen.
Mag ik vragen dat op 4 mei in ieder geval in Gouda een gedicht uit ‘Een kleine oorlog’ wordt voorgedragen?
Peter Noordhoek